ds. J.P. Paauwe (1872 - 1956) Zijn levenZijn predikingUitgavenInformatieEnglish
Zijn leven » Levensbeschrijving » Hoofdstuk 5

5. Naar Den Haag als vrij predikant

Kort na de afzetting; samenkomsten in Bennekom

Zo was het kerkelijk conflict begin oktober 1914 geëindigd met de afzetting van ds. Paauwe en vier andere kerkenraadsleden van Bennekom. Eén van de afgezette diakenen keerde echter al spoedig terug tot de Nederlandse Hervormde Kerk, de drie anderen kwamen evenals ds. Paauwe en een deel van zijn hoorders buiten de kerk te staan. Het classicaal bestuur van Arnhem zorgde ervoor dat de preekbeurten in Bennekom vervuld bleven worden en nam stappen om nieuwe kerkenraadsleden te benoemen.

De vrees van sommigen dat nu een kerkscheuring zou plaatsvinden, was geheel ongegrond. Ds. Paauwe had geen enkel programma, geen plan voor de toekomst. Hij had voor niets gezorgd, geen vergaderplaats, geen gemeente of standplaats, geen woning voor zichzelf en zijn gezin, geen inkomen. Hij kon uit zichzelf niets ondernemen, maar werd verwaardigd achteraan te komen en alles aan de leiding Gods over te laten. Het tot stand brengen van een nieuwe afscheiding of het stichten van nieuwe gemeenten was wel het laatste dat hij in de zin had.

Zeer spoedig, waarschijnlijk al binnen enkele dagen, ontving ds. Paauwe bericht van de president-kerkvoogd dat hij geen recht meer had op de pastorie en deze diende te verlaten. Paauwe gaf hieraan gehoor en het gezin vond tijdelijk onderdak bij de afgezette diaken H.J. Mekking, waarschijnlijk ook enige tijd bij de familie Schouten te Ederveen. Het is duidelijk dat dit voor het gezin een zware beproeving was.

Evenals tijdens zijn schorsing zag ds. Paauwe ook na zijn afzetting er geen bezwaar in voor te gaan in bijeenkomsten die plaatsvonden buiten regulier kerkelijk verband. Toch veranderde het karakter van de samenkomsten wel enigszins. Ging hij tijdens zijn schorsing alleen voor buiten zijn eigen standplaats, nu vonden de bijeenkomsten ook in Bennekom plaats, zowel door de week als op zondagen. Aan deze plaats bleef hij zich immers ook na zijn afzetting verbonden voelen. De afgezette kerkenraadsleden, de heren J.B. Dirksen, H.J. Mekking en F. Floor, vergezelden hem bij deze samenkomsten. In de eerste weken na de afzetting, vóór zijn vertrek naar Den Haag, kwam men achtereenvolgens bijeen in de werkplaats van de heer Mekking, de werkplaats van de heer Renes aan de Bakkerstraat, de deel van de boerderij van de heer Floor aan de Dorpsstraat en ten slotte in een gehuurde ruimte in het blindeninstituut aan de Heelsumseweg.

Tot de door velen verwachte instituering van een nieuwe gemeente is het niet gekomen. Ds. Paauwe wilde zich geheel afhankelijk stellen van Goddelijke leiding, licht en onderwijs. Zonder deze leiding was het hem niet mogelijk tot een geordend kerkelijk leven over te gaan. Na verloop van tijd is hij tot het vastomlijnde inzicht gekomen dat iedere afscheiding van de Nederlandse Hervormde Kerk verwerpelijk was en is, en dat de ware, uitgeworpen Gemeente buiten het reguliere kerkverband “in de woestijn” diende te gaan. (1)

Een brief van ds. Paauwe uit deze moeilijke en voor het gezin zeer onzekere periode is bewaard gebleven. De brief is gericht aan de heer G. van der Wilt en andere vrienden te Utrecht, die hem hadden uitgenodigd opnieuw in Utrecht voor te gaan. De brief is geschreven in Bennekom en gedateerd 29 oktober 1914. Na de eerste zinnen luidt de brief als volgt:

“O, hoe noodzakelijk, dat wij recht ontdekt worden aan onszelf. Ik meende dat ik in mijn arbeid en in mijn verhouding tot de Hervormde Kerk nogal getrouw was, maar ik ben dezer dagen tot de ontdekking moeten komen dat ik de meest ontrouwe ben. Ik dacht dat ik geheel los was van de kerk in haar tegenwoordige droevige staat. Maar ik heb moeten zien dat ik er niet los van ben. De goddeloze wetten die in de kerk zijn, komen uit mijn hart, en ik zie dat er de Heere aan te pas zal moeten komen.
Ik ben de schuldige, ik heb gedaan dat kwaad is in de ogen des Heeren. Ja, tegen de Heere heb ik gezondigd, op Zijn eer en op Zijn rechten en op Zijn inzettingen heb ik geen acht geslagen. Ik heb daarom op zulk een wijze niet kunnen waarschuwen, en zo ben ik de oorzaak dat het er zo jammerlijk uitziet in mijn omgeving. En waar zal ik niet aan vastzitten, ik weet niet uit, ik weet niet in te gaan, ik ben zo blind, ik heb het niet geweten dat ik zo blind was. Och, dat de Heere het mij niet toerekenen mocht, maar ik heb het verdiend dat Hij mij te schande maakt.
Met aarzeling neem ik de uitnodiging aan, ik hoop aanstaande woensdag nog te komen, en dan zal het misschien zo geregeld niet meer gaan. Het is mij echter of er andere tijden voor mij aanstaande zijn, of het niet lang meer zo door zal gaan. O, dat het toch op mijn hoofd komen mocht, en niet op vrouw en kind, of op mijn omgeving! Ik ben aansprakelijk, en de Heere is recht als Hij mij laat wandelen in wegen die ik zelf met mijn hart gekozen heb. Gedenkt mijner, zo gij kunt.
Met vriendelijke groeten. Uw dienaar, J.P. Paauwe.
Ongeloof is waarlijk een grote zonde en geloof, oprecht geloof, een grote genade.”

Ook elders in het land behield ds. Paauwe diverse vrienden. Een hartelijke brief ontving hij van ds. D.Th. Keck uit Zuilichem. (2) Ook diende ds. Keck protesten in bij de verschillende kerkelijke besturen tegen de afzetting van ds. Paauwe. Voor zover bekend, is dit na de afzetting de enige steunbetuiging geweest van predikanten of kerkenraden in de Nederlandse Hervormde Kerk.

Vestiging in Den Haag

Vanuit Den Haag kreeg ds. Paauwe het verzoek van enkele personen, onder wie de heer J.C. van der Zeeuw, om zich daar te vestigen en regelmatig voor te gaan. De heer Van der Zeeuw was voorzitter van het bestuur van de Nederlandse Hervormde Vereniging ‘Calvijn’. (3) Zoals in het vorige hoofdstuk vermeld, ging ds. Paauwe al tijdens zijn schorsing op uitnodiging van de heer Van der Zeeuw in Den Haag voor. Hoewel Paauwe zelf graag naar Utrecht wilde gaan, waar hij eveneens een vriendenkring had, maakte de Heere hem bekend dat Den Haag zijn woonplaats zou worden. (4) De heer Van der Zeeuw vond voor ds. Paauwe een eenvoudige etagewoning aan de Copernicuslaan 38 in Den Haag, toen nog aan de buitenzijde van de stad. Het gezin verhuisde op 17 november, zes weken na de afzetting.

Zijn gemeente in Bennekom werd door ds. Paauwe echter niet vergeten. Tot aan zijn dood bleef hij zich aan Bennekom verbonden voelen. Vóór zijn vertrek naar Den Haag werd afgesproken dat hij in Bennekom op geregelde tijden zou blijven optreden. (5) Gezegd wordt zelfs dat hij beloofde zijn laatste krachten mede aan dit dorp te zullen wijden. Al spoedig besloot men in Bennekom een eigen vergaderzaal te bouwen waar ds. Paauwe kon voorgaan. De heren Mekking en Floor droegen hier zorg voor. Het gebouw werd zo ingericht dat het eventueel later in een dubbel woonhuis kon worden veranderd. (6) Dat ds. Paauwe Bennekom als zijn rechtmatige standplaats is blijven beschouwen, blijkt ook hieruit dat hij vele jaren de sacramenten alleen in Bennekom bediend heeft.


In dit gebouw in de Schoolstraat (hoek Prins Bernhardlaan) preekte ds. Paauwe
in Bennekom vanaf ongeveer 1915. Later ging hij voor in het verenigingsgebouw
aan de Kerkstraat. Het gebouw aan de Schoolstraat werd verbouwd tot woning
en doet nu dienst als kapperszaak. De foto is uit 2007.

In Den Haag sprak ds. Paauwe aanvankelijk in verschillende gebouwen, onder andere in een ruimte aan de Zuid West Buitensingel en in de Duitse kerk aan het Bleijenburg. Al gauw werd hem de toegang tot de diverse kerkgebouwen en zalen ontzegd. Ten slotte was er nagenoeg geen gebouw meer dat voor zijn prediking kon worden gehuurd. Men was genoodzaakt gebruik te maken van een zaal van de vrijdenkersvereniging ‘De Dageraad’. De heer Van der Zeeuw, van beroep aannemer, bouwde daarop geheel belangeloos een eigen vergaderzaal aan de ’s-Gravenzandelaan, die op zondag 22 juli 1917 in gebruik werd genomen. Na het overlijden van de heer Van der Zeeuw in 1952 vertelde ds. Paauwe hierover het volgende:

“Toen ik hier enige malen na mijn ontzetting uit het ambt in wat geweest is de Nederlandse Hervormde Kerk gepredikt had, werden alle deuren voor mij gesloten. Hoevele kerken, hoevele groepen en groepjes waren er niet. Zij konden alle een plaats krijgen. Ik niet. Op een dag zei uw vader: ‘Ik zal een gelegenheid voor u bouwen.’ Hij heeft dat, omdat de eerste plaats te nauw werd, [daarna] nog eens gedaan, en zoals ik in mijn jubileumpredikatie verleden jaar gezegd heb: geheel belangeloos. Toen hij mij zijn voornemen bekendmaakte, heb ik geantwoord: ‘Van der Zeeuw, ik wens je aanbod hogelijk te waarderen, maar ik kan mij niet verbinden, dat, wanneer eenmaal het gebouw er staat, ik er het woord zal voeren.’ Dit risico heeft hij aanvaard.” (7)

Andere plaatsen waar ds. Paauwe preekte

Behalve in Den Haag en Bennekom preekte ds. Paauwe ’s avonds door de week regelmatig in andere plaatsen. Er waren in die tijd genoeg uitnodigingen om iedere avond ergens voor te gaan. Dit was echter meer dan hem mogelijk was. Bovendien kostte het reizen natuurlijk veel tijd en inspanning, ook ’s avonds. Na verloop van tijd bracht ds. Paauwe in zijn preekbeurten enige regelmaat aan. Tot aan de Tweede Wereldoorlog preekte hij zodoende op zondag meestal in Den Haag, één keer per vier weken in Delft. Doordeweeks ging hij twee keer in de maand een dag naar Bennekom, waar hij dan op zo’n dag tweemaal voorging. Eén keer in de veertien dagen preekte hij ’s avonds in Delft, twee keer per maand in Utrecht, één keer per vier weken in Rotterdam (Kralingen of Charlois) en één keer per maand in IJsselstein. Verder gaf hij één keer in de twee weken catechisatie in Den Haag. Dan waren er nog plaatsen waar hij minder vaak, maar toch ook met enige regelmaat kwam, zoals Middelharnis, Oud-Beijerland, Mijdrecht, Woerden, Schiedam, Rijswijk, Dordrecht, enzovoort.

De bijeenkomsten in Utrecht vonden al plaats, zoals eerder vermeld, vóór de afzetting van ds. Paauwe. Hij kwam hier op uitnodiging van de reeds genoemde heer G. van der Wilt en de heer De Roode. In Delft ging ds. Paauwe vanaf zijn afzetting voor op uitnodiging van de heer J.Th. Poppink en later de heer J. van der Wildt (geen familie van de heer Van der Wilt uit Utrecht). De heer Poppink kwam al vóór de afzetting met zijn gezin onder de prediking van ds. Paauwe in Bennekom. Het is niet bekend vanaf welk jaar ds. Paauwe voorging in IJsselstein. Mogelijk vond dit reeds plaats vóór zijn afzetting in 1914. Hij werd hier uitgenodigd door de heer D. Broekman, mogelijk ook door leden van de familie Raatgever. Aanvankelijk behoorde deze gemeente tot het verband van de Oud-Gereformeerde Gemeenten van ds. L. Boone.

De afzetting van ds. Keck

Op 26 juli 1916 werd ds. D.Th. Keck in Bergambacht afgezet. De geschiedenis van zijn schorsing en afzetting vertoont enige overeenkomst met die van ds. Paauwe. Ds. Keck en de kerkenraad van Bergambacht weigerden om toestemming te geven om kinderen in een vrijzinnige gemeente te laten dopen. In een bepaald geval werd eveneens geweigerd om een in een vrijzinnige gemeente gedoopt kind in te schrijven. Dit leidde vervolgens tot schorsing en afzetting. Zeker is dat de afzetting van ds. Paauwe invloed heeft uitgeoefend op het handelen van ds. Keck. Ook hielden beiden reeds geruime tijd briefwisseling. Na de afzetting in Bergambacht verhuisde ds. Keck naar Gouda, maar bleef tot januari 1919 nog wel in Bergambacht voorgaan. Ook ds. Paauwe ging hier diverse malen voor, de laatste keer in december 1919. Mocht ds. Paauwe aanvankelijk gedacht hebben in ds. Keck een medestander te hebben, spoedig werd hij hierin teleurgesteld. Zeker vanaf januari 1919, maar waarschijnlijk reeds eerder, kwam het tot verwijdering. Ds. Keck veranderde van inzicht en meende dat hij in de kwestie van zijn schorsing en afzetting niet juist en eigenwillig gehandeld had. Na januari 1919 ging hij in het geheel niet meer voor. In 1920 diende hij een aanvraag in om hersteld te worden in de volle rechten van predikant in de Nederlandse Hervormde Kerk. In augustus 1923 werd hij opnieuw toegelaten tot de bediening. (8)

Bediening van de sacramenten

De eerste tijd na zijn afzetting heeft ds. Paauwe de sacramenten niet bediend. Hij erkende later dat hij lange tijd daar geen licht in had en dat het hem daarom aan vrijmoedigheid ontbrak om tot de bediening van de sacramenten over te gaan. Onder principieel buitenkerkelijken, die er in die tijd ook buiten de kring van ds. Paauwe waren, was de bediening van de sacramenten toen al geen gemakkelijk onderwerp. Sommigen waren van mening dat de kinderen toch nog in de Nederlandse Hervormde Kerk gedoopt dienden te worden. In de gezinnen onder de hoorders van ds. Paauwe bleven de kinderen echter in deze jaren voor het grootste deel ongedoopt. Dit duurde tot het begin van de jaren twintig. (9) Vanaf dat moment begon ds. Paauwe in Bennekom met de bediening van de Heilige Doop en het Heilig Avondmaal. De aanleiding en overwegingen die hem tot deze stap hebben gebracht, zijn thans niet meer bekend. Wel blijkt uit één van zijn preken in 1926, dat hij de prediking van het Evangelie en de bediening van de sacramenten onlosmakelijk aan elkaar verbonden achtte:

“Ik zou kunnen spreken van de zorg die Christus gewijd heeft aan de Evangelieprediking, en daaruit de lering kunnen trekken dat door de Voorzienigheid de prediking van het Evangelie ook tot ons gekomen is. Verder zou ik kunnen wijzen op de nauwe band die er is tussen het Evangelie en de sacramenten, en naar voren brengen dat de Evangelieprediking als toevoegsel de bediening van de sacramenten heeft, als dingen die onafscheidelijk met elkaar zijn verbonden.” (10)

Nu ds. Paauwe de sacramenten weer in Bennekom bediende, kwamen zijn hoorders ook uit andere plaatsen naar Bennekom om daar hun kinderen te laten dopen. Ook kwam men hier voor de bediening van het Heilig Avondmaal. Bijna alle kinderen die de eerdere jaren ongedoopt waren gebleven, werden nu alsnog gedoopt, vaak meerdere kinderen uit één gezin tegelijk. Overigens liet niet iedereen zijn kinderen direct dopen. Sommigen meenden om persoonlijke redenen (vanwege hun onbekeerde staat) hun kinderen niet te kunnen laten dopen. Ds. Paauwe drong echter in persoonlijke gesprekken aan op de doop van de kinderen. Uiteindelijk werden dan ook nagenoeg allen gedoopt. Enkele kinderen waren reeds diverse jaren vóór de afzetting van ds. Paauwe ongedoopt gebleven. Zij waren soms te oud om alsnog de kinderdoop te ontvangen. Dit kon alleen nog als volwassene, na het ware geloof te hebben beleden. Voor zover bekend heeft de volwassendoop onder ds. Paauwe eenmaal, in 1929, plaatsgevonden. (11)

Volgend hoofdstuk

Noten hoofdstuk 5

(1) Zie bijvoorbeeld de catechisatie-toespraken in 1938. Uit de toespraak van 3 juni 1938: “Ik kan u niet zeggen hoe ik afscheidingen verfoei. Ik voel mij lid van de Nederlandse Hervormde Kerk van vóór 1816 en de kerk van na 1816 is voor mij vergaan, zij bestaat niet meer voor mij.” Uit de toespraak van 18 maart 1938: “De Nederlandse Hervormde Kerk heeft zich dit reglement laten opleggen. Wanneer zij krachtig was geweest, dan had de Kerk dat niet aanvaard, dan zou zij gezegd hebben: ‘Liever in de woestijn dan dit reglement te aanvaarden.’ ” Over ds. Ledeboer zei hij het volgende: “Met volle vrijmoedigheid durf ik te zeggen dat de afscheiding van ds. Ledeboer in de vreze Gods is geweest. Weliswaar volgde hij later een verkeerde weg door kerkenraden aan te stellen en gemeenten te stichten.” De Nederlandse Hervormde Kerk na 1816, tweede druk 2004, blz. 25, 32 en 76-77. De kerkelijke positie van ds. Paauwe kent in dit opzicht enige overeenkomst met die van dr. H.F. Kohlbrugge in zijn periode als ambteloos burger te Utrecht in de negentiende eeuw en Jacobus Koelman na zijn afzetting in de zeventiende eeuw. Ook deze predikanten gingen buiten het reguliere kerkverband voor in samenkomsten zonder tot de stichting van nieuwe gemeenten over te gaan.
(2) De brief is gedateerd 23 oktober 1914 en begint op deze wijze: “Waarde vriend. Het is ontzettend, dat ge ontslagen zijt. Ontzettend, niet voor u die gehandeld hebt naar uwe consciëntie en waardig zijt geacht om voor de Naam van Jezus Christus te lijden, maar voor de Kerk. Het is dus gebleken dat die Kerk moet worden een geraamte, een karkas van reglementen. De wil der Besturen, die niet de Kerk, maar een geest vertegenwoordigen die de Kerk verwoest, heeft gezegevierd onder de toelating Gods.” De volledige brief is opgenomen in J.P. Neven, Hervormde gezanten, 2005, blz. 147.
(3) Het ging hier niet om een beroep, maar om een verzoek of uitnodiging door enkele particuliere personen, onder wie in elk geval de heer Van der Zeeuw. De vereniging ‘Calvijn’ heeft in het optreden van ds. Paauwe voor zover bekend geen verdere rol gespeeld. Vermoedelijk is deze vereniging na enige tijd opgeheven. De stelling in de Christelijke Encyclopedie, derde editie 2005 (artikel over J.P. Paauwe), dat ds. Paauwe in Den Haag voorganger werd van de vereniging ‘Calvijn’ is dan ook niet juist.
(4) Bij zijn 50-jarig ambtsjubileum zei ds. Paauwe hierover het volgende: “Ik had nooit het plan gehad om hierheen te komen. ’s-Gravenhage trok mij in geen enkel opzicht aan. Utrecht, dat was de plaats, waar ik meende te gaan wonen. ‘Het hart des mensen overdenkt zijn weg, maar de HEERE stiert zijn gang’ (Spr. 16:9).” Preek op 16 augustus 1951 te Den Haag, Bundel 1951-’54, blz. 160. Zie ook de preek op 31 augustus 1941 te Den Haag, Bundel 1985-’87, blz. 259.
(5) Dit blijkt onder meer uit het krantenbericht in ‘De Nederlander’ van 16 november 1914: “Men schrijft ons: Nog deze week, waarschijnlijk reeds a.s. dinsdag, zal ds. J.P. Paauwe te Bennekom vandaar naar ’s-Gravenhage verhuizen. Voor zijn volgelingen te Bennekom, die daar een gebouw voor dat doel hebben gehuurd, zal hij op geregelde tijden optreden, vermoedelijk zal hij ook catechisatie houden.”
(6) Dit gebouw in de Schoolstraat werd in Bennekom het ‘Paauwe-kerkje’ genoemd. Toen deze ruimte na 1945 te klein was geworden voor de bijeenkomsten, is het omgebouwd tot woonhuis en ging ds. Paauwe voor in het verenigingsgebouw aan de Kerkstraat. Dit verenigingsgebouw werd ook reeds vóór de oorlog gebruikt wanneer ds. Paauwe in Bennekom voorging op doordeweekse feestdagen. Dit wegens de grote toeloop op zulke dagen van hoorders uit andere plaatsen.
(7) Uit: Toespraak op de begrafenis van de heer J.C. van der Zeeuw, 11 november 1952 te Den Haag, uitgave 1952 of 1953.
(8) Zie ook J.P. Neven, Hervormde gezanten, 2005.
(9) Geheel onjuist is de vermelding in Predikanten en Oefenaars, Biografisch Woordenboek van de Kleine Kerkgeschiedenis, deel 1, 1e druk 1988, dat ds. Paauwe “pas na de Tweede Wereldoorlog” overging tot de bediening van de sacramenten.
(10) Preek op 20 mei 1926 te Delft, Bundel 1979-’81, blz. 250.
(11) De gedoopte was toen 20 jaar oud.

Volgend hoofdstuk