ds. J.P. Paauwe (1872 - 1956) Zijn levenZijn predikingUitgavenInformatieEnglish
Zijn prediking » Overdenkingen » 4 januari

“De genade van de Heere Jezus Christus zij met u!”
(1 Korinthe 16:23)

Wanneer is de genade van Jezus Christus met ons? Wanneer Christus in ons is en wij in Hem. Wanneer we hebben leren kennen onze verschrikkelijke toestand als gevolg van de zonde, zonder te trachten ons te verschuilen of onze ongerechtigheden te bedekken. Psalm 32:3, berijmd: “ ’k Bekend’, o HEER’, aan U oprecht mijn zonden”. Oprecht bekennen, dat is zijn hart uitstorten voor God en niets achter te houden, en dan is men met God alleen. Dan is er in de gehele wereld niemand of niets, door wie of waardoor ons wat gedaan is.

Wanneer een mens ontdekt is aan zichzelf en zich niet meer verbeeldt dat hij het zou kunnen goedmaken, en verstaat dat de eerste beginselen en bewegingen van zijn hart vijandigheid betekenen tegen God; wanneer een mens zich vernedert en naar God bedroefd is en hij de Heere rechtvaardigt en zegt: in al wat mij is overkomen, zijt Gij rechtvaardig; als een mens gevoelt en belijdt, dat hij brood en water en de blijken van de genade onwaardig is; wanneer Jezus Christus tot hem is gekomen en hij als gevolg daarvan de toevlucht heeft genomen “om de voorgestelde hoop vast te houden” (Hebr. 6:18), het Evangelie te omhelzen, en hij door een waar geloof zich tot God heeft bekeerd; dán is de genade van de Heere Jezus Christus met hem en ze zal met hem blijven. Want “het goede werk”, dat God hierin blijkt begonnen te zijn, “zal Hij voleinden tot op de dag van Jezus Christus” (Filipp. 1:6). Dat is de dag waarop Jezus Christus Zich zal vertonen op de wolken als de Rechter van hemel en aarde.

Het is genade, wanneer een mens tot God mag komen door het geloof in Jezus Christus met een waarachtig hart, het geweten besprengd met het bloed van Jezus Christus. Genade is het, wanneer iemand een ander mens gemaakt wordt, een nieuw mens, een nieuw mens in Christus.

(Uit: Overdenkingen, 4 januari. Preek over 1 Korinthe 16:23, 1 januari 1956 te Den Haag. Bundel 1955-’57, blz. 237-238 en 236.)