ds. J.P. Paauwe (1872 - 1956) Zijn levenZijn predikingUitgavenInformatieEnglish
Zijn prediking » Overdenkingen » 23 januari

“Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christuswege: Laat u met God verzoenen”.
(2 Korinthe 5:20)

De mens laat zich met God verzoenen, wanneer hij de aanbieding, die in de naam van God hem wordt gedaan, omhelst. Wie de aanbieding, die in de naam van God hem wordt gedaan, omhelst, die heeft een in Christus verzoend God. Wie deze aanbieding niet omhelst, die heeft een vertoornd God, omdat de verzoening, door Christus teweeggebracht, door hem is verworpen.

We moeten altijd trachten de dingen van het Koninkrijk Gods tot hun eenvoudigste verhoudingen terug te brengen. Dan begrijpen we het best waar het eigenlijk om gaat. Want de mens weet niet zo gemakkelijk en spoedig waar het eigenlijk om gaat. Wij zijn vol waan-, schijn-, tijd- en bijgeloof en daarvan moeten we gezuiverd en gereinigd worden. Deze reiniging geschiedt door het Woord. De aangeboden verzoening te omhelzen betekent te geloven in Christus.

Over het geloof een enkel woord. Het geloof in Christus veronderstelt de aanbieding van de verzoening die Christus heeft teweeggebracht, door middel van het Evangelie.

Waar deze aanbieding van Christus door middel van de prediking van het Evangelie, niet is, daar is enkel duisternis. Dit blijkt uit het woord dat door ons nogal eens wordt aangehaald: “Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting – hoort u het? – om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus” (2 Kor. 4:6). Trouwens, wanneer Christus door middel van de prediking van het Evangelie ons niet werd aangeboden, dan zou niemand vrijheid hebben om Hem te omhelzen, want “een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit de hemel niet gegeven is” (Joh. 3:27).

(Uit: Overdenkingen, 23 januari. Preek over 2 Korinthe 5:20, 22 maart 1928 te Rotterdam. Bundel 1967-’69, blz. 254-255.)