ds. J.P. Paauwe (1872 - 1956) Zijn levenZijn predikingUitgavenInformatieEnglish
Zijn prediking » Overdenkingen » 26 januari

“En die Hij tevoren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen”.
(Romeinen 8:30b)

De roeping is niet alleen verlichting, maar ook overbuiging van het hart naar God. Als een mens niet weet, door de genade Gods, wat dat is, dan heeft hij het voor het wegblazen, want een mens denkt te hoog van zichzelf, omdat hij zichzelf niet kent. Als hij weent om God; als hij wel de voeten zou kunnen wassen van degenen die hij voor kinderen Gods houdt; als hij de nacht of gedeelten van de nacht doorbrengt met bidden, de Heilige Schrift lezen, de Waarheid onderzoeken – dan kan een mens, als hij zo handelt, niet nalaten te denken dat zijn hart overgebogen is. Hij kan niet nalaten dat te denken. Zijn hart moet nog overgebogen worden. Hij is nog afkerig en doet niet anders dan zichzelf handhaven tegenover God. Zijn eigengerechtigheid is voor hem bedekt, omdat hij nog niet geroepen, omdat hij nog niet “licht in de Heere” is. Roeping is overbuiging van het hart naar God. Daarom is de roeping noodzakelijk. Het is noodzakelijk dat een mens bij zijn naam wordt genoemd door God, en dán wordt zijn hart overgebogen naar God. Van deze overbuiging is sprake in Psalm 27:5:

Mijn hart zegt mij, o HEER’, van Uwentwege:
“Zoek door gebeên met ernst Mijn aangezicht”;
Dat wil, dat zal ik doen; ik zoek de zegen
Alleen bij U, o Bron van troost en licht!

Roeping dus, en wat er op de dag van Gods heirkracht gebeurt (Ps. 110:3), dat is hetzelfde en hierom heeft de Heilige Schrift ook dit woord: “En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet” (Openb. 22:17). Juist als een mens wordt geroepen, verstaat hij dat het overbuigen van het hart alleen kon geschieden door die “God, Die de doden levend maakt, en roept de dingen die niet zijn, alsof zij waren” (Rom. 4:17). Niet zodra is iemand geroepen, of hij verstaat dat de kracht die nodig was om de wereld te scheppen en de Heere Jezus uit de doden te doen verrijzen, ook nodig was om zijn hart over te buigen naar de Heere.

(Uit: Overdenkingen, 26 januari. Preek over Romeinen 8:33, 7 april 1932 te Rotterdam. Bundel 1973-’75, blz. 165-166.)