ds. J.P. Paauwe (1872 - 1956) Zijn levenZijn predikingUitgavenInformatieEnglish
Zijn prediking » Overdenkingen » 12 februari

“Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de HEERE der heirscharen”.
(Zacharia 4:6b)

Het gaat vanzelf. Wanneer ik dit zeg, dan bedoel ik dat God het doet. Het is dus van belang dat wij leren uitzien en wachten. Er moet toch, zal het goed zijn, een ogenblik aanbreken waarin wij opzij gezet worden en het werk aan de Heere overlaten. Het staat er toch niet tevergeefs: “Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden”.

Jakob heeft dit mogen doen, toen hij bij Laban was. Twintig jaar lang heeft hij gewacht en uitgezien, en hij heeft het niet tevergeefs gedaan. “Zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen, Hij zal niet achterblijven” (Hab. 2:3). Saul heeft dit niet mogen doen. Hij heeft gegrepen. En wij weten hoe noodlottig, hoe dwaas, hoe ellendig, ja hoe goddeloos zijn einde is geweest.

De wereld doet alles zonder God. Is het niet met de mond, dan zegt zij toch met het hart: “Wijk van mij, want aan de kennis Uwer wegen heb ik geen lust” (Job 21:14). Hoe komt dit? De wereld is te goed. Zij heeft te veel verstand, te veel kracht. En zolang een mens verstand bezit, krachten heeft, meent goed te zijn en meent het goed te bedoelen, staat hij in vijandschap tegen God.

“Maar op deze zal Ik zien, op de arme en verslagene van geest, en die voor Mijn woord beeft” (Jes. 66:2). God grijpt ons, en dan moet er aan onze kant onderwerping zijn. Dit is het! Al het andere is schijn. “De Heere wendt Zich tot het gebed van degene die gans ontbloot is” (Ps. 102:18). Dus wachten en uitzien.

Johannes de Doper heeft dit mogen doen. Johannes zag Jezus tot zich komen en hij krijgt in zijn gemoed een teken als dat waarvan de bruid getuigde, toen zij uitriep: “Dat is de stem mijns Liefsten; zie Hem, Hij komt, springende op de bergen, huppelende op de heuvelen” (Hoogl. 2:8).

(Uit: Overdenkingen, 12 februari. Preek over Johannes 1:29, 4 februari 1951 te Den Haag. Bundel 1951-’54, blz. 226-227.)