ds. J.P. Paauwe (1872 - 1956) Zijn levenZijn predikingUitgavenInformatieEnglish
Zijn prediking » Overdenkingen » De weg Uwer getuigenissen

“Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom”.
(Psalm 119:14)

Toehoorders, hebben wij ook een getuigenis? En is ons getuigenis het getuigenis des Heeren? Wellicht zoudt ge willen zeggen dat ook u gelooft dat Jezus Christus de Zoon Gods en de Zaligmaker der wereld is. Maar wat dunkt u, wat meent u, wat gelooft u? Zou de Heere Jezus nu tot u hetzelfde zeggen als Hij gedaan heeft toen Hij met zijn discipelen in Cesaréa Filippi was? Zalig zijt gij, A, B, of C, of hoe ge ook heten moogt, zalig zijt gij, want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is? (Matth.16:17). Vertrouw uw belijdenis of getuigenis niet wanneer u dit niet gelooft. Ge moet zekerheid hebben, de zekerheid des verstands, de zekerheid des geloofs, de zekerheid der hoop. Al stond u alleen in de gehele wereld, u moet de overtuiging hebben dat u ook dán zou belijden wat u nú belijdt. We moeten op moeilijke tijden rekenen, en hiertegen moeten we ons wapenen.

De apostel Paulus zegt: “Wordt krachtig in den Heere en in de sterkte Zijner macht” (Ef. 6:10). En nu zit u hier en u komt onder de prediking en wij vragen: wat weet gij te zeggen van dit woord: “Wordt krachtig in den Heere en in de sterkte Zijner macht”? Heeft ooit deze sterkte u aangegrepen? En wat is daardoor gebeurd? Nooit zullen wij Gods sterkte aangrijpen. U weet dat hiervan gesproken wordt in Jesaja 27: “Of hij moest Mijn sterkte aangrijpen” (vs. 5). Nooit zullen wij de sterkte die van Boven is aangrijpen, als de “sterke God”, “El gibbór” (Jes. 9:5) ons niet heeft aangegrepen. En mijn vraag was niet of u met de belijdenis van de Kerk van Christus instemt, of u haar verdedigt, maar of ooit de sterkte Gods u aangegrepen heeft. Alleen hierdoor gebeuren de noodzakelijke dingen, want het geloof – ik bedoel het waarachtige geloof, het zaligmakende, verenigende en heilvattende geloof, het rechtvaardigende en heiligmakende geloof – het geloof is het geloof der werking der sterkte Gods, Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden opgewekt heeft (Ef. 1:19-20 en Kol. 2:12). Beschouw het geloof niet als een alledaagse zaak. Houd het er niet voor dat een mens zou kunnen geloven wanneer God niet in zijn hart intreedt. Ge zoudt maar bedrogen uitkomen.

Als gij het getuigenis hebt van het Woord en van de Heilige Geest dat uw hart gevormd is om Christus en de Vader in Hem aan te nemen, sta dan naar meerdere zekerheid. Het is inderdaad groot wanneer een mens de vrijheid voelt om met al zijn zaken voor de Heere te komen en te vragen of het Hem niet bekend is dat deze zaken Hem tot Bewerker hebben. Ik zeg: dat is groot! Maar er is iets dat groter is, namelijk versterkt te zijn in het allerheiligst geloof.

Het geloof wordt eerst gewerkt, maar dan is dit geloof nog zwak. Het heeft versterking nodig, en de Heilige Geest heeft ook op Zich genomen om dit werk ten uitvoer te brengen. En Hij doet het door de prediking, als deze er is, en door de bediening van het sacrament, als dit mogelijk is.

Hebt gij het getuigenis van de Heilige Geest in uw hart dat uw geloof het geloof is der uitverkorenen? Belijd het dan, belijd het, belijd het op eenvoudige wijze. Hiertoe is nodig: ten eerste, dat u van God geleerd zijt om de gronden van de christelijke religie te kennen, en ten tweede, dat u een eenvoudige geest hebt, geen vrome geest, maar een christelijke geest, en zulk een geest is eenvoudig, moet eenvoudig zijn. Want wie waarlijk het getuigenis des Geestes en des Woords in zich heeft, weet dat het zijn roeping niet is om door eigen kracht en bij eigen licht de Waarheid staande te houden – de Waarheid houdt zichzelf staande! – maar dat het zijn plicht is alleen maar te volgen, en te spreken als het de Heere behaagt te spreken te geven. Wordt hiermee geen rekening gehouden, dan leeft de mens met de Wet en niet met het Evangelie.

Welnu, dit is onze taak als wij christenen zijn. Zo is dan nodig dat we ons dieper laten inbrengen in de Waarheid – de Kerk bidt daarom, Psalm 25:2: “Leid ons in Uw Waarheid” – dieper laten inbrengen in de Waarheid. De schepping van het geloof, en de bekering als vrucht daarvan, zijn de beginselen. Maar ofschoon het altijd hetzelfde moet wezen in de prediking, namelijk Jezus Christus en Die gekruist, het zou niet goed zijn als u bij ons altijd deze prediking vernam zonder verdieping en uitbreiding. Er staat immers: Wij zullen den HEERE kennen, wij zullen vervolgen den HEERE te kennen (Hos. 6:3). Maar als het bij u altijd hetzelfde is, dan deugt het ook niet. U moet in staat wezen uit de schat des harten oude en nieuwe dingen voort te brengen (Matth. 13:52). Doet u dit niet, u hebt toe te zien, en het gevaar van zelfbedrog is allerminst denkbeeldig. U moet in staat zijn om te treffen degene met wie u in aanraking komt. Strijd dan voor het geloof, de heiligen eenmaal overgeleverd, en doe dit bij het licht en door de kracht van de Heilige Geest. Begin met uw roeping te erkennen en geloof dan het woord: “Die u roept, is getrouw, Die het ook doen zal” (1 Thess. 5:24).

En nu is het niet voldoende, dat u zegt: “Ja, alles is zo afgezakt en het ziet er overal zo treurig uit”. Want als u meent dat het hiermee te doen zou zijn, dan zou de opmerkzame hoorder wel eens kunnen merken dat het er bij u persoonlijk zo treurig uitziet en dat gij zo erg afgezakt zijt. Nee, nee, erken uw roeping! Leer haar kennen en erken haar, en zie dan op het aangehaalde woord: “Die u roept, is getrouw, Die het ook doen zal”.

Bereid u zo voor tegen de kwade dag. Of het kwade morgen of overmorgen zal komen of eerst over vele jaren? Maar het komt, het komt! En men behoeft geen profeet te zijn om dit uit te spreken, want het wordt overal gevoeld. Er is op het ogenblik geen denkend mens die niet de benardheid van de tijd aanvoelt, inziet en vaststelt. Wat zult u hiertegen doen? Wat u doet, dat weet ik. U doet alsof het niet u bekendgemaakt is. U handelt als de struisvogel! En u gaat door, want hier is het u om te doen. Al is het dan waar dat er zo vele en zo grote gevaren dreigen, u wilt het stuk van de wereld dat u zoekt, niet loslaten. Dat doet u! Welnu, ga er dan maar mee door; niets anders dan de eeuwige verdoemenis is u bereid!

Maar nee, ga er niet mee door! Ouderen, houd er eindelijk eens mee op, houd er toch eens mee op, oudere mensen! Hebt u hiervoor nu uw ondervinding om nog altijd maar in dezelfde weg door te gaan? Staak dit heilloze bedrijf, gij die in de kracht van uw leven zijt! Jonge mensen, kinderen, verlaat deze weg!

“Ach, wat moet ik dan doen?”, zo vraagt misschien iemand. Het zou al van betekenis kunnen wezen als zo iemand er was, want deze vraag wordt wel eens opgeworpen, maar niet in ernst, het is geen hartgrondige vraag. Maar neem eens aan dat er waarlijk iemand hier is bij wie deze vraag een levensvraag geworden is, dan antwoord ik hem het volgende.

Geloof uw val! En de zonden die u in eigen persoon bedreven hebt, zie die onder ogen! Komen ze tot u – en dat doen ze bij iedereen – komen ze tot u, zoek dan niet de nare gedachte die hierdoor ontstaat, af te weren, maar geef er u aan over, geef er u aan over, en zeg: “Ja, aan die zonde sta ik schuldig, aan die zonde sta ik schuldig, aan die zonde sta ik schuldig, aan die zonde sta ik schuldig”. Ga zo door, ga zo door! Ontzie u niet, maar laat de aanklacht plaatshebben, en ga zo door – pijnlijk, maar noodzakelijk!

Dan, geloof dat ge een diep ellendig mens zijt, dat er in de ganse schepping niet iets is dat zo ellendig kan genoemd worden als u. Geloof dat, en geloof erbij dat wanneer ge in deze ellende vandaag of morgen eens werd opgeroepen, ge voor eeuwig verloren zoudt wezen. Weer deze gedachte niet af, maar laat haar toe u wat te zeggen. Luister naar haar en doe dit gedurig.

Ten derde, belijd waar u van overtuigd wordt. Het is bitter en hard, maar noodzakelijk, volstrekt noodzakelijk. Belijd, en zoek hiervoor de gelegenheid. Zonder u af. En als ge niet in uw werk behóéft te wezen, gebruik dan deze tijd, zoveel althans als maar mogelijk is, voor afzondering, om te belijden. Wandelt gij – wat ik u sterk aanraad te doen – ga daar waar de minste beweging is, en geef u over aan overdenkingen, aan beschuldigende overdenkingen. U moet niet zoveel de mensen zoeken. Als u op een stille weg zijt, dan moet er geen verlangen in u wezen om met een willekeurig iemand een gesprek te beginnen. Integendeel, dat moet u ontvluchten zoveel als u maar kunt. U moet u overgeven aan de eenzaamheid, of er overdenkingen mochten komen, beschuldigende overdenkingen. Wees hierin bezig.

Verder, geloof het Evangelie! Het wordt u gepredikt. De Heere Jezus wordt door middel van het Evangelie u voorgesteld en aangeboden. Houd het voor zeker dat ge geroepen wordt om het Evangelie aan te nemen, om Christus in uw hart te brengen. Houd het voor zeker dat dit uw plicht is, een plicht waarvan ge niet af zijt door te zeggen: “Ik kán dat niet doen”. Kunnen of niet kunnen, u móet het doen! Dat moet u zich laten zeggen. U moet zich laten zeggen dat u móet geloven, en hiermee afgelopen! En ook, dat wanneer u niet gelooft, gij verdoemd zijt, zoals Christus Jezus geleerd heeft: “Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden” (Mark. 16:16).

Als u nu zegt: “Maar het is toch waar dat ik niet uit mijzelf kan komen tot het geloof”, dan antwoord ik u: “Het is volkomen waar”, en nochtans houd ik u voor dat u de roeping en de plicht om te geloven dient te erkennen. En als u dit doet, als u de plicht en de roeping om te geloven erkent, dan zal er bij u geen dag meer voorbijgaan, en misschien ook wel geen nacht, waarin u niet getracht hebt om te geloven, Jezus Christus aan te nemen. En dán is het niet te zeggen wat er eens onverwacht komen kan, plaats kan grijpen.

Dit heb ik u te zeggen. En dan moet u nooit rusten, voordat u gebracht zijt tot de uitroep: “Ik heb gevonden; ik bén gevonden en ik héb gevonden!”

Volg uw naaste licht (*). Het is een algemene gave, maar het is een gave van Boven. Volg uw naaste licht en let erop of dít licht niet bij u uitgegaan is als gevolg van het schijnen van het Licht waarvan gesproken wordt in de profetieën van Jesaja: “Maak u op, word verlicht” (Jes. 60:1).

(*) het naaste licht = het meest nabijzijnde licht; dat is: de overtuiging van de consciëntie, van het geweten.

(Uit: Preek over Psalm 119:14, 2 november 1952 te Den Haag. Bundel 2000-’02, blz. 116-119.)